Onderzoek lijkt aan te tonen dat kinderen, die een huisdier hebben, zich beter ontwikkelen omdat ze met hun huisdier een emotionele band kunnen aangaan. Hier tegenover staat echter dat een flink aantal kinderen door een hond (vaak de eigen hond) dusdanig gebeten wordt dat behandeling noodzakelijk is. Oorzaak van dit soort incidenten ligt vaak in onwetendheid ten aanzien van wat en hond wel en niet goed vindt. Een hond ziet een kind niet zoals hij een volwassene ziet; van een volwassene accepteert hij dat die zich als een ranghogere gedraagt, van een kind niet. Daarbij komt dat kinderen zich tegenover honden anders gedragen dan volwassenen: ze beschouwen de hond als speelkameraad en kunnen nog niet voldoende begrip opbrengen voor de behoefte en wensen van de hond.
Kenmerken kind
Kenmerken hond
Kinderen van 0-6 jaar worden door honden meestal beschouwd als ranglageren. Door de volwassenen moet erop gelet worden dat het kind zich niet als ranghogere tegenover de hond opstelt door de hond te willen laten luisteren naar een commando of door de hond over de kop en rug te aaien, over de hond heen te gaan hangen en er mag zeker geen ‘paardje gereden’ worden op de hond. Maar ook als het kind zich als ranglagere opstelt kunnen er problemen ontstaan. Bijvoorbeeld: het kind ligt op de grond en de hond staat er overheen. In de ogen van de hond heeft het kind zich overgegeven. Dan tilt het kind zijn hoofd op. De hond kan dit interpreteren als verzet tegen de overgave dat gecorrigeerd moet worden door een halsbeet. Het kind begint te gillen en te spartelen en de hond ‘moet’ nog meer corrigeren. Kinderen uit deze leeftijdsgroep mogen dus nooit zonder toezicht van een volwassene iets met de hond ondernemen.
Van 6-12 jaar kunnen kinderen leren steeds zelfstandiger met een hond om te gaan, waarbij ze aanvankelijk niet-dominante handelingen zoals zoek- en apporteerspelletjes, en allengs in dominantie toenemende spelletjes en commando´s kunnen uitvoeren. In eerste instantie altijd onder toezicht van een ranghogere volwassene. Een 9-jarig meisje kan best proberen een labrador te laten liggen wanneer de baas erbij is. De aanwezigheid van de baas ondersteunt het commando en eventueel kan hij het commando herhalen als de hond niet aan het kind gehoorzaamt. Dit wil niet zeggen dat het meisje dit de volgende dag in haar eentje kan proberen.
Vanaf ongeveer 12 jaar kunnen kinderen zich steeds meer zelfstandig als ranghogere gaan opstellen. Langzamerhand mogen ze hetzelfde gaan doen als een volwassene. Op de eerste plaats omdat ze meer begrijpen en meer geestelijk overwicht kunnen uitoefenen op de hond. Op de tweede plaats omdat ze door hun lengte en overwicht door de hond als ranghogere worden geaccepteerd. Deze leeftijdsgrenzen zijn niet absoluut. De leeftijd waarop kind X aan hond Y bijvoorbeeld het commando ‘zit’ kan geven hangt ook af van het ontwikkelingsniveau en het karakter van het kind. Daarnaast zijn de raseigenschappen, temperament, geslacht en de mate van gehoorzaamheid van de hond van invloed. Een onzekere of ongeduldige jongen van 11 met een dominante Rottweiler reu loopt meer risico dan een rustig zelfverzekerd meisje van 7 met een goed opgevoede Golden Retriever teef.
Kinderen moeten dus leren met honden om te gaan. Dat leerproces wordt sterk beïnvloed door de ontwikkeling van het kind op diverse gebieden. Het aanleren van regels betekent niet automatisch dat het kind ze in het vervolg ook zal uitvoeren. Om regels te kunnen leren moet het kind ze in de eerste plaats begrijpen. Regels moeten daarom bij jonge kinderen eenduidig en concreet geformuleerd zijn: ‘Blijf van de bak van de hond af’ (ook als hij er niet uit staat te eten). Deze regels moet het kind ook onthouden. Omdat het geheugen van een peuter nog beperkt is, moeten de regels vaak herhaald worden. Dan moet hij ze ook nog willen en kunnen toepassen (want die slapende hond is ook wel interessant: waar komen die vreemde geluidjes vandaan?). Voor jonge kinderen gelden regels alleen zolang degene die de regel uitvaardigt lijfelijk aanwezig is. Dus wanneer moeder zegt “blijf van die bak af” dan zal de peuter dat doen... totdat moeder naar de gang loopt. Dan loopt als het ware ook de regel weg en moet hij toch even poolshoogte gaan nemen. Een vierjarige zal zich aan moeders regels houden omdat moeder een belangrijk persoon is, die het ‘gezag’ vertegenwoordigt (als het goed is). Pas vanaf een jaar of 7 houdt een kind zich soms aan een regel omdat hij zelf vindt dat dit zo hoort. Hij ziet het belang van die regel in. Daarom kunt je kinderen tot die leeftijd niet alleen met een hond vertrouwen. In de periode van 2-6 jaar ontwikkelt zich ook de vaardigheid om iets vanuit het perspectief van een ander te bekijken en om zich in de gevoelens van een ander te verplaatsen. Bijvoorbeeld in hoe een hond zich ‘voelt’ wanneer je hem zijn bot afpakt of aan zijn staart trekt. Kleine kinderen beseffen niet dat ze een hond daarmee plagen of pijn doen. Ze vinden het juist leuk als de hond reageert door bijvoorbeeld op te springen.
Ook de lichamelijke ontwikkeling bepaalt wat een kind met een hond kan doen. Lengte helpt mee om overwicht te hebben, maar ook kracht en coördinatie. Naast kracht is ook de handigheid om een hond te kunnen hanteren bij kinderen nog onvoldoende ontwikkeld. Om een hond te kunnen corrigeren moet je beschikken over de coördinatie van even loslaten en dan een stevige ruk geven. Voor de meeste kinderen zal het tot hun tiende duren voor ze zo´n correctie adequaat kunnen uitvoeren.
Alhoewel de meeste honden heel aardig zijn, moet de baas zich als ranghogere kunnen manifesteren als het erop aan komt. Wanneer de baas inconsequent of onzeker is of het zielig vindt om een hond die niet luistert stevig te corrigeren, dan is hij de hond niet de baas. Bij kinderen kan je dit nog aan hun kind-zijn wijten, maar er zijn, net als bij volwassenen, ook kinderen die er niet in slagen overwicht te hebben. Ze vinden het al gauw zielig een hond te moeten corrigeren en weten niet wanneer ze moeten corrigeren of wanneer ze juist moeten belonen. Van ouders leren kinderen om respect te hebben voor een ander wezen, mens of dier. Ze leren dat ze niet moeten plagen, dat ze rekening moeten houden met de ander. Kinderen die dat niet leren, weten niet hoe ze zich ten opzichte van een hond moeten gedragen.